
Maar in hoofdstuk 97 gaat hij nog even in
op een van zijn naaste collega’s:
Een onderafdeling van de Gestapo, al is de werkelijke status veel hoger, maar je kunt beter discreet blijven over gevoelige onderwerpen, wordt gevormd door Joodse zaken. Voor de leiding daarvan weet Heydrich al wie hij wil hebben, de aangewezen persoon is die kleine Oostenrijkse Hauptsturmfuhrer, die zulk goed werk aflevert, Adolf Eichmann.
Hoofdstuk 104, een volgende stap in de carrière van Heydrich:
In Berlijn geen ronde tafel of zwarte magie, er heerst een bureaucratische sfeer en Heydrich schrijft ijverig zijn instructies. Göring heeft hem gevraagd het kort en bondig te houden. Op 2 juli 1941, dus twee weken na het begin van Barbarossa, laat hij de volgende notitie verspreiden onder de leidinggevende SS’ers die achter het front opereren: ‘Geëxecuteerd moeten worden: alle functionarissen van de Komintern, de partijfunctionarissen, de volkscommissarissen, joden die functies bekleden binnen de partij of de staat en andere radicale elementen (saboteurs, propagandisten, partizanen, moordenaars, agitatoren).’
Inderdaad bondig, maar ook omzichtig , en zelfs enigszins merkwaardig geformuleerd, want waarom die nadere omschrijving van de joodse functionarissen, terwijl alle functionarissen moeten worden gedood, of ze nu joods zijn of niet?
Twee weken later is de gene verdwenen, weggevaagd door de euforie van de overwinningen. Terwijl de Wehrmacht het Rode Leger op alle fronten verplettert, de Duitse opmars sneller gaat dan de grootste optimisten verwachtten, en er al driehonderdduizend Sovjetsoldaten krijgsgevangen zijn genomen, herschrijft Heydrich zijn instructie. Hij herhaalt de belangrijke punten en breidt zijn lijst uit met wat detailleringen (hij voegt er bijvoorbeeld ook de oud-commissarissen van het Rode Leger aan toe). En ten slotte vervangt hij ‘de joden die functies bekleden binnen de partij of de staat ’door ‘alle joden’.
Over de stijl van zijn boek. Hoofdstuk 107.
Natacha leest het hoofdstuk dat ik net heb geschreven. Bij de tweede zin roept ze uit: ‘Hoezo, “het bloed stijgt naar zijn wangen”? “Zijn hersenen bonzen tegen zijn schedelwand”? Dat heb je verzonnen!’
Hoofdstuk 150 gaat over al die mensen die bij de aanslag
(de aanloop, de aanslag zelf en de gebeurtenissen daarna)
betrokken waren.
Dat waren niet alleen Gabcik (Gabčik), Kubis (Kubiš) en Valcik (Valčik).
Ik kan deze geschiedenis niet vertellen zoals het zou moeten. Die hele warboel van personages, gebeurtenissen, data en de eindeloze vertakkingen van oorzaak en gevolg, en die mensen, echte mensen die echt hebben bestaan, met hun leven, hun handelingen en hun gedachten, waarvan ik een flintertje aanstip….
Ik bekijk een kaart van Praag waarop alle appartementen staan aangegeven van mensen die de parachutisten hebben geholpen en hun onderdak hebben bezorgd, iets waar ze bijna allemaal met hun leven voor hebben betaald. Mannen, vrouwen en kinderen, natuurlijk. De familie Svatos, op een steenworp van de Karelsbrug, de familie Ogoun, vlak bij de burcht, de families Novak, Marovec, Zelena en Fafek, die meer naar het oosten woonden. Ieder lid van elk van die families zou een eigen boek verdienen met daarin het relaas van zijn of haar deelname aan het verzet tot in Mauthausen en de tragische ontknoping.
De doden zijn dood en het maakt hun niets uit of hun eer wordt bewezen. Het is voor ons, de levenden, dat het iets betekent. De herinnering heeft geen enkel nut voor hen die ze eert, maar ze dient degenen die zich ervan bedienen. Met mijn herinnering bouw ik mijn identiteit op, met haar troost ik me.
Binet is gericht op details, alle details.
Zo maakt hij ons deelgenoot in hoofdstuk 154 van zijn twijfels
over de correctheid van gegevens en hoe daar mee om te gaan
in relatie tot een historische roman van Flaubert:
Deze keer ben ik in het nadeel, want het is veel makkelijker om me op een fout te betrappen bij een nummerbord van een Mercedes uit de jaren veertig dan bij de tuigage van een olifant uit de derde eeuw voor Christus.
Hoofdstuk 205 is een heel belangrijk hoofdstuk.
Over de stelling die Binet hierin inneemt
zijn heel wat blogs geschreven.
Ik neem dit hoofdstuk dan ook helemaal op:
Ik begin het geloof ik te begrijpen: ik ben een infra-roman aan het schrijven.
Inderdaad. Hoofdstuk 205 is slechts 1 zin.
Maar een belangrijke. Het boek is immers een roman.
Je vergeet het soms als je het boek aan het lezen bent.
Het is geen geschiedenisboek.
Dat is ook waar de meeste recensisten problemen mee hebben.
Binet stapt regelmatig met zijn eigen ervaringen (?) in het boek
op de voorgrond.
Als een detective die vertelt over hoe hij de zaak oplost.
In een interview in Vrij Nederland definieert Binet het als volgt:
een geschiedenis verteld als een roman met alle eigenschappen
en technieken van de roman – op één na: fictie
Of zoals de Volkskrant schrijft:
Laurent Binet beschrijft tot in detail hoe dat in zijn werk ging.
Maar – hoogst opmerkelijk voor een roman – hij wijkt daarbij
geen duimbreed af van de feiten.
Hoofdstuk 206, is het de vertaalster of is het Binet?
De bochten van de weg schetsen het lot van een man, en van nog een man, en van nog een man, en van nog een man.
4 x het woord man in 1 zin, 4 x H!
(Heydrich, Gabcik (Gabčik), Kubis (Kubiš) en Valcik (Valčik))
Hoofdstuk 209
Alle blikken zijn op hen gevestigd en de geüniformeerde mannen in het publiek brengen de Hitlergroet als ze langskomen. Heydrich laat zich door de grootsheid van de omgeving overweldigen, ik zie het in zijn blik, trots neemt hij het altaar met daarboven de weelderige bas-reliefs in ogenschouw, aan de voet waarvan de musici weldra plaats zullen nemen.
Muziek is zijn leven, zo weet hij die avond weer, als hij ooit vergeten was; vanaf zijn geboorte is ze bij hem geweest en ze heeft hem nooit verlaten. De kunstenaar in hem heeft altijd overhoopgelegen met de man van daad. Zijn carrière is voor hem bepaald door de loop der dingen. Maar hijzelf is altijd vervuld geweest van muziek, tot op het moment van zijn dood.
Iedere genodigde heeft het programma van de avond in zijn hand waarin het slechte proza te lezen is dat de plaatsvervangend protector zich bij wijze van introductie heeft verwaardigd te schrijven: ‘Muziek is de scheppende taal van kunstenaars en muziekliefhebbers, het uitdrukkingsmiddel van hun innerlijk leven. In moeilijke tijden brengt muziek hem die er naar luistert verlichting en in tijden van grootsheid en strijd schenkt ze hem moed. Maar muziek is bovenal de grootste expressie van wat het Duitse ras cultureel tot stand heeft gebracht. In dat opzicht is het Praagse muziekfestival een bijdrage aan de superioriteit van het heden, dat als fundament wordt beschouwd voor een sterk muzikaal leven van deze regio binnen het Reich de komende jaren.’Heydrich kan minder goed schrijven dan vioolspelen, maar dat maakt hem niet uit, omdat muziek de ware taal is van de kunstenaarsziel.
De programmering is uitzonderlijk goed. Hij heeft de beste musici laten komen om Duitse muziek ten gehore te brengen. Beethoven, Handel, Mozart natuurlijk, waarschijnlijk is men die avond voor een keer aan Wagner ontsnapt (ik weet het niet zeker want ik heb het volledige programma niet kunnen achterhalen). Maar wanneer de noten opklinken van het pianoconcert in c mineur van Bruno Heydrich, zijn vader, gespeeld door de vroegere leerlingen van het conservatorium in Halle, begeleid door een beroemde, virtuoze pianist die speciaal voor de gelegenheid os overgekomen, moet Heydrich, die de muziek door zich laat stromen als een heilzame golf, dia apotheose voelen. Ik zou dat werk ook graag beluisteren. Wanneer Heydrich aan het eind applaudisseert, zie ik op zijn gezicht het trotse waandenkbeeld van alle megalomane grote egoïsten. Heydrich geniet van zijn persoonlijke triomf via de postume triomf van zijn vader. Maar triomf is nog geen apotheose.
Het dilemma: Duits, Nazi, Cultuur.
Ook Binet ontkomt daar niet aan.
210
Gabcik is terug. Kubis en hij roken niet in het appartement van de keurige familie Ogoun die hen huisvest, om hen niet lastig te vallen en bij de buren geen argwaan te wekken.
Door het raam is te zien hoe de burcht zich tegen de nachtelijke lucht aftekent. Kubis, die diep in gedachten naar die imposante massa kijkt, zegt hardop denkend: ‘Hoe zou het morgen om deze tijd zijn…’Mevrouw Ogoun vraagt: ‘En wat zou er dan anders moeten zijn?’ Gabcik geeft haar antwoord: ‘Nee, mevrouw, niets hoor.’
Op de ochtend van 27 mei staan Gabcik en Kubis vroeger dan anders klaar om te vertrekken. De zoon van de familie Ogoun, die hun onderkomen biedt, repeteert nog een laatste keer zijn stof, want vandaag moet hij eindexamen doen en hij is heel zenuwachtig. Kubis zegt: ‘Rustig maar, Lubos, je slaagt, je slaagt heus wel. En vanavond vieren we met zijn allen dat het gooed is gegaan…’
Zwart/Groen. Het achterhalen van de feiten is ingewikkeld.
Ook hier worden we weer deelgenoot in de zoektocht van de detective.
Reusachtig ten opzichte van Klein. Humor!
212
Om negen uur is de zwarte of donkergroene Mercedes voor komen rijden met aan het stuur zijn chauffeur, een reusachtige SS’er van bijna twee meter lang, die luistert naar de naam Klein.
Binet maakt ons deelgenoot van nog een ander probleem.
Een soort bewuste Writers Block.
Hij wil wel schrijven (zoals ik altijd wel boeken wil lezen)
maar stelt steeds de apotheose uit
omdat hij niet wil dat het afgelopen is.
Fantastisch!
215
Terwijl de Mercedes van Heydrich langs de onregelmatige gesponnen draad van zijn lot kronkelt, terwijl de drie parachutisten met al hun zintuigen op scherp en gespannen in de bocht van de dood op de uitkijk staan, herlees ik de geschiedenis van Jan Zizka, beschreven door George Sand in Jean Zizka, een van haar minder bekende boeken.
Men zegt ook dat Zizka een van de grootste krijgsheren is die ooit hebben geleefd, omdat hij nooit een nederlaag heeft gekend. Ik versnipper mijn aandacht. Ik lees allemaal dingen die me van de bocht wegvoeren. En dan stuit ik op de volgende zin van George Sand: ‘Arme of gebrekkige ploeteraars, het is en blijft een hopeloze strijd tegen mensen die zeggen: “Je moet hard werken voor een pokkenleven.” Dat is geen uitnodiging meer, maar een regelrechte provocatie, en dat terwijl ik net van die uitweidingen af wil! Maar geconcentreerd op mijn doel laat ik me nu niet meer afleiden. Een zwarte Mercedes schiet als een slang over de weg, en ik zie hem.
In het volgende hoofdstuk staat naast de gebeurtenissen, de tijd centraal.
218
Hij schiet en er gebeurt niets.
Maanden van voorbereiding en nu blokkeert de stengun, dat Engelse kreng. Heydrich hier binnen zijn bereik, in zijn macht, en zijn wapen weigert. Hij haalt de trekker over en de stengun, in plaats van kogels te spuwen, zwijgt. Gabciks vingers krommen zich krachtig om het nutteloze metalen palletje.
De auto is tot stilstand gekomen en deze keer staat de tijd werkelijk stil. De hele wereld houdt op met bewegen, met ademhalen. De twee mannen zitten als versteend in de auto. Alleen de tram vervolgt zijn weg alsof er niets aan de hand was, op zo korte afstand dat een paar passagiers ook al diezelfde verstarde blik in hun ogen hebben, want ze hebben gezien wat er zich afspeelde, namelijk niets. Het gekrijs van de wielen over de stalen rails verscheurt de stilstaande tijd.
…
‘Wij die misschien eens zullen sterven, noemen de mens onsterfelijk in het vuur van het ogenblik.’ Ik veracht Saint-John Perse, maar zijn poezie veracht ik niet per se. Deze versregel kies ik om op dit ogenblik die frontsoldaten eer te bewijzen, ook al zijn ze boven alle lof verheven.
Hoofdstuk 221 is het laatste hoofdstuk van het eerste deel.
De gebeurtenissen die maar een paar seconden hebben geduurd
worden door Binet breed uitgesponnen waardoor het lijkt
alsof de tijd stilvalt.
Aan het begin van deel twee wordt een tegenovergestelde beweging gemaakt.
Ik herhaal hier heel hoofdstuk 221.
221
Ik ben precies daar waar ik wilde wezen. De bocht van de Holesovicestraat wordt verzengd door een vulkaanuitbarsting van adrenaline. Dit is het moment waarop een aantal individuele microbesluiten, enkel en alleen voortgekomen uit instinct en angst, leidt tot een luidruchtige hik of oprisping van de Geschiedenis.
Elk lichaam neemnt een beslissing. Klein, de chauffeur rijdt niet weg, en dat is een vergissing.
Heydrich komt overeind en trekt zijn pistool. Tweede vergissing. Als Klein blijk had gegeven van hetzelfde reactievermogen als Heydrich, of als Heydrich net als Klein verstijfd op zijn stoel was blijven zitten, dan zou alles waarschijnlijk heel anders zijn gelopen en was ik er misschien niet om er over te vertellen.
Kubis arm beschrijft een halve cirkel en de bom vliegt door de lucht. Maar, zo is het nu eenmaal, niemand doet ooit precies wat hij moet doen. Kubis mikt op de voorbank, maar de bom landt naast het rechterachterwiel. Toch ontploft hij.
Vind ik leuk:
Vind-ik-leuk Laden...