Zwendelaar! Eigenlijk een mooi woord.

Speciaal voor de kerstdagen gekocht na een recensie in de NRC
van een paar weken geleden.
Een stripverhaal.
In het Nederlands: Het goud van de zwendelaar.

IMG_4446Ayroles-GuarnidoHetGoudVanDeZwendelaar

In de traditie van de schelmenverhalen. In ‘Het goud van de zwendelaar’ vertellen en tonen Alain Ayroles en Juanjo Guarnido het verhaal van Don Pablos van Segovia.


Het boek is heel anders dan ‘Watchmen’ waarover ik eerder deze
week al schreef. De tekst en de tekeningen zijn traditioneler al moet
ik zeggen dat het spel met het vertelperspectief me aanspreekt.
De verwijzingen naar Diego Velázquez en Don Quichot liggen er
net iets té dik boven op.

Bibliotheca Thurkowiana Minor

IMG_2452BibliothecaThurkowianaMinor

Alles waar je maar aan kunt denken, vind je in deze prachtige bibliotheek. Boeken natuurlijk, veel boeken, maar ook een wereldbol, een luie stoel, een schrijfbureau en de krant. De benedenverdieping.


IMG_2453BibliothecaThurkowianaMinorMetBeeldDonQuichote

Het beeld op de achtergrond is Don Quichot, nog in de buurt van de ‘reuzen’. ‘Ellos son Gigantes’ of ‘Het zijn reuzen’ is de manier waarop Don Quichot zijn vermeende tegenstanders omschrijft aan Sancho Panza. Don Quichot is de beschermheer van deze bibliotheek.


IMG_2454BibliothecaThurkowianaMinor

De boeken zijn per onderwerp gegroepeerd. Per onderwerp een eigen kast met een extra, verborgen, kast voor erotische literatuur. De bovenverdieping.


IMG_2451BibliothecaThurkowianaMinor

Als je deze bibliotheek wilt bezoeken dan kan dat in het ‘Huis van het Boek’, voorheen Museum Meermanno in Den Haag. Een prachtig gezicht.


Don

Uit mijn eerdere berichten over het boek ‘Cervantes & Co’
zou je misschien kunnen opmaken dat ik het geen goed boek vind.
Maar dat is niet het geval. Integendeel.

Ik ben niet overtuigd van de argumenten die Van De Pol
gebruikt om geen voetnoten op te nemen in de Don Quichot.
In haar vertaling van de don Quichot.
Ik krijg het gevoel dat ze daar zelf ook niet van overtuigd is, maar
daarnaast zegt ze nog een heleboel andere dingen.
Vooral over het vak van vertaler.

BarbarVanDePolCervantis&CoInPlaatsVanVoetnotenRuit

Barbar van de Pol, Cervantes & Co. In plaats van voetnoten.


Zo maakt de een vergelijking tussen een vertaler en een uitvoerend
muzikant. Raak getroffen, eenvoudig, maar heel toepasselijk:

Een vertaler is, voorzover het gaat om een literaire vertaler gaat, een uitvoerend kunstenaar, en dan iets als een musicus en dirigent ineen (daar is de muziek weer). Deze functies zijn, doorgetrokken naar de vertaler, niet gescheiden. Hij voert de regie over zijn eigen vertolking. Anders dan bij een musicus verschilt zijn materiaal niet van het materiaal van de maker die hij vertegenwoordigt. Een musicus of zanger vertolkt met zijn instrument of stem de in tekens vervatte partij, de klank of stem in spe van de componist. Een vertaler vertolkt met andere taal de kant-en-klare taal van een schrijver. Vandaar verder verwarring. Wat is het probleem? Je vertaalt toch gewoon wat er staat? Het was er toch al? Het was toch al taal?

Pagina 11.

Het volgende citaat geeft een gedetailleerde inkijk in de keuken
van het vertalen:

‘Knokt’ iemand in 1600 of ‘gebruikt hij zijn vuisten’; is hij wel eens ‘in zijn sas’ of is dat te populair voor een Spaans klassiek werk en is hij in mijn vertaling dan ‘vergenoegd’? Het lijkt op wild speculeren of proberen, maar een vertaler overweegt altijd heel veel meer dan hij uiteindelijk toelaat. Bestond het woord ‘machine’ (máquina) of ‘product’ (producto) al, toen, in het Nederlands (in het Spaans dus wel) en maakt het hoe dan ook kans in mijn vertaling? Er komt in de Quijote zelfs een ‘fábrica’ voor maar ‘fabriek’ zal niemand accepteren.

Pagina 66 was dat.

BarbarVanDePolCervantis&CoInPlaatsVanVoetnotenRuit02

Deze afbeelding is de omslagillustratie. Dit is vast een fragment van een afbeelding gemaakt door Gustav Doré.


Nog een dilemma op pagina 68:

Bij het vertalen van de Quijote doet zich een mooi voorbeeld voor van een oplossing die niet kan omdat dat Nederlands schatplichtig is aan deze zelfde Spaanse tekst. Ik lees Piet Meeuses essay over de Quijote in De Jacht op Proteus (Bezige Bij, 1992) en zie hoe Meeuse zegt dat Sancho Panza op een gegeven moment net als zijn baas ‘een klap van de molen krijgt’. Hij bedoelt het figuurlijk, want Sancho Panza krijgt niet letterlijk een wiek tegen zijn hoofd. Ik zou ‘een klap van de molen’ graag in figuurlijke zin in mijn vertaling gebruiken, want ik moet steeds niet-modieuze synoniemen voor gek-zijn verzinnen. Maar zoals we weten krijgt de beroemdste scene uit de Quijote de titelheld in vermeend gevecht met reuzen echt een ‘klap van de molen’, een gebeurtenis die pas later zinnebeeldig is gaan staan voor gek-zijn. In kan die uitdrukking dus onmogelijk in figuurlijke zin gebruiken en huiver om dezelfde reden voor zinnebeeldig gebruik van ‘malende’ en ‘malen’ en zeker voor gebruik van de uitdrukking ‘tegen molens vechten’. Dat zou helemaal een kanjer van een anachronisme zijn.
Ik heb Meeuse benijd toen ik hem onbekommerd die ‘klap van de molen’ zag gebruiken. Hij kon los van de tekst over die tekst spreken met een woordgebruik dat deels aan die tekst was ontleend. Hij vermeldt in zijn essay niet of hij zich bewust was van de eigenaardigheid van het geval.

BarbarVanDePolCervantes&Co

Het laatste fragment heeft minder met vertalen te maken
maar is te mooi om niet op te nemen:

De avonturen van Don Quichot zijn kolderiek genoeg, maar Cervantes presenteert ze op een manier die nog kolderieker is. Hij doet alsof een geschiedschrijver, niet hijzelf, een waargebeurd verhaal vertelt waarvan de rest ook nog eens wegraakt maar wordt teruggevonden op een markt. Vervolgens blijkt dat die rest in het Arabisch is gesteld, zodat er een vertaler aan te pas moet komen om er Spaans van te maken. Cervantes’ spelletjes met de zogenaamde historiciteit van zijn verhaal zijn je reinste slapstick, maar ze zijn functioneel. Ze maken de lezer aan het lachen vanwege het rare idee dat het inderdaad echt gebeurd zou zijn. Ze maken hem alert.
In deel II wordt het helemaal lachen want daar lopen de lezers van deel I en de boekhelden door elkaar heen en voeren gesprekken met elkaar, met alle metafysica, verwarring en hilariteit van dien. De literatuurlessen die terloops tussen de nonsens door tijdens discussies over de kwaliteit van deel I worden gespuid, zijn voortreffelijk. Alles wat over boeken en de waarde van boeken, en dan álle genres, gezegd kan worden, met argumenten voor en tegen, staat daar al, in spitse, actuele bewoordingen.

Wie wil dat nou niet lezen?

Don

Er is maar 1 Don.
Don Quichot, de man van La Mancha.
Ik ga aan de vertaling van Barber van de Pol beginnen
maar het laat me maar niet los dat er in de vertaling
geen gebruik is gemaakt van noten om de lezer bewust te maken
van de keuzes en onderliggende kennis die bij het vertalen
van dit boek kwam kijken.

IMG_0657Miguel de Cervantes Saavedra De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha vertaald door Barber van de Pol 15e druk 2018

Miguel de Cervantes Saavedra, De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha, vertaald door Barber van de Pol. 15e Druk, 2018.


Dus nog een keer:

Barber van de Pol heeft als compensatie het boek “Cervantes & Co” uitgebracht.
De ondertitel van het boek is: “In plaats van voetnoten”.

Het boek is zogezegd uitgegeven in plaats van voetnoten.
Die voetnoten ontbreken volledig in de vertaling die Van de Pol maakte van Don Quichot.
Persoonlijk vind ik dat erg onhandig en haar argumentatie rammelt,
naar mijn gevoel, aan alle kanten.

Een paar voorbeelden uit “Cervantes & Co”:

Pagina 50:

“Er mochten geen noten of toelichtingen in mijn vertaling komen, want die stonden er bij Cervantes ook niet bij en al stonden ze er in nieuwe Spaanse edities meestal wel bij en in vertalingen ook bijna altijd, ik voegde me willens en wetens bij de kleine schare die het boek voor zichzelf wilde laten spreken, omdat het als een boek van alle tijden en eeuwig modern die weelde kan dragen.”

Miguel de Cervantes Saavedra leefde van 29 september 1547 – 22 april 1616.
Ik wil de Don Quichot 400 jaar later lezen.
Ik spreek of lees geen Spaans, anders had ik het boek wel in de originele taal gelezen.
Maar daarnaast heb ik geen kennis van de Spaanse cultuur van 400 jaar geleden.
Ik weet niet welke ridderromans er in Spanje verschenen, hoe de schelmenstroming
in de Spaanse literatuur er uit zag.
Wat mensen aten, wat de Spaanse omgangsvormen waren, enz.
Dat is de reden dat er in nieuwe Spaanse uitgaves en in vertalingen
voetnoten worden opgenomen om de lezer te helpen het boek te begrijpen.
Door de lezer niet te helpen maak je het boek ontoegankelijk en stom (niet sprekend).

Van de Pol trekt volgens mij dezelfde conclusies als ik:

Pagina 58:

“Je kunt met het begrip kwaliteit erg sollen, vooral als het om iets nagenoeg onzichtbaars als vertalen gaat.
Een vertaler heeft minder inbreng dan sommigen het willen doen voorkomen, maar als ik dit vaststel impliceert dat geen pleidooi voor onverschilligheid.
Voor een gemeenschap is het belang van adequaat overgebracht vreemd cultuurgoed onmiskenbaar en voor een individu is nauwkeurig lezen dat.”

Pagina 67:

“Ik besefte die ochtend van het gesprek bij Havekate (Argusvlinder: taalkundige Henk Havekate) eens temeer wat een unieke bevindingen je als vertaler doet door gestage closereading.”

Even verder op pagina 67:

“Er komt aan het doen van vertaalkeuzes bij een klassiek boek vaak secundaire literatuur te pas, die deels handig is voorgesorteerd in het notenapparaat bij allerhande al bestaande uitgaven.
Pas als ik op basis van specialistische literatuur of noten, en na gesprekken met deskundigen, meen te weten wat bijvoorbeeld het al genoemde ‘Vuestra Mereed’ (Van Dam en Werumeus Bunning hebben steeds ‘UEd.’) destijds waard was naast het ‘tú’ of ‘vos’ van toen, kan ik in het Nederlands naar eigen inzicht per geval, en met alle andere gevallen in mijn achterhoofd een knoop doorhakken.
‘Gij’ is voor Noord-Nederlanders gauw een beetje raar, ‘jij’ is wel eens te vlotjes, ‘u’ is niet zelden tuttig en heeft eveneens een tijdsgebonden smaak, en zo wik en weeg ik.”

Daarom zou een toelichting op het werk (meer dan een verantwoording en nawoord)
op zijn plaats zijn geweest.

Don Quichot, ik kan beginnen

De laatste druk van Don Quichot is al weer een tijdje binnen.
Ik wil dit boek gaan lezen.
Het is een van die boeken die iedereen kent maar hoeveel mensen het boek
ook echt hebben gelezen?
Om me een beetje voor te bereiden, en omdat ik geïnteresseerd ben
in hoe mensen een vertaling maken, heb ik het volgende boek gekocht.
En gelezen dus.

BarbarVanDePolCervantis&CoInPlaatsVanVoetnoten

Barbar van de Pol, Cervantes & Co. In plaats van voetnoten. Tweede hands gekocht voor een hoog bedrag.


Laat ik beginnen met het eindoordeel:

ik denk dat Van de Pol beter kan vertalen dan schrijven.

Nu zit ik daar niet zo over in want de recensies zijn enthousiast.
Ik lees op dit moment ook een verhaal van Borges
dat ook door haar vertaald is. Lijkt me prima.

De argumenten die ze gebruikt om in Don Quichot geen voetnoten
op te nemen schieten hun doel voorbij.
Als het boek iets aantoont dan is het wel dat de vertaler een enorme
kennis van het boek in kwestie moet hebben, de literatuur van het
betreffende taalgebied moet kennen, dat de vertaler het boek moet kunnen plaatsen
in de traditie van het genre en kennis moet hebben van eerdere vertalingen,
mogelijk naar meerdere talen. Dat al die kennis bruikbaar kan zijn
bij het beter begrijpen door de lezer van het boek en dat de lezer
zelf wel kan uitmaken of hij gebruik wil maken van die kennis.
Door de opstelling van Van de Pol is de lezer niet in die positie.

De negen essays zijn wisselend van kwaliteit.
Zelf vond ik ‘Groteske als camouflage’ heel waardevol.

Op pagina 96 lees je bijvoorbeeld:

In Don Quichot wordt gespeeld en gespot met de wetten van de roman die pas later zullen ontstaan en voorschreven dat alles in een boek moet meewerken om een autonome wereld te creëren waarbij de lezer kan wegdromen, precies wat Don Quichot deed bij zijn ridderromans, en precies wat tv-kijkers nu doen bij hun soaps. In Don Quichot is geen sprake van zo’n illusie. Steeds wanneer je op een spoor zit of bijna opgaat in een romantisch verhaal, herinnert Cervantes je eraan dat het maar verzonnen is, dat het maaksel is. Dan stelt hij een schijnbaar onbelangrijk detail ter discussie, wat je uit je vers gesponnen cocon van identificatie haalt. Hij doet dat subtiel, zodat je lacht en je niet gebruuskeerd voelt.

Door het boek heb ik nog meer zin in Don Quichot gekregen.
Laat ik maar snel beginnen.

Hertaling

Okay een hertaling is iets heel anders dan een vertaling,
maar deze dingen houden we al weer een aantal weken bezig.
Eerst de vertaling van Don Quichot van Cervantes en het boek ‘Cervantes & Co’
van Barber van de Pol over haar werk aan deze Nederlandse vertaling.
Dan de prachtige uitgave van Het snoer der ontferming, een boek van Couperus.
Niet hertaalt maar uitgebreid voorzien van context en toelichting.
Dan de vertaling ‘Onze gemeenschappelijke vriend’ (Our mutual friend)
van Charles Dickens. Geweldig boek, geen toelichting van vertaler.

Afgelopen zaterdag stond in de Volkskrant de column
van Sylvia Witteman: Een kleine furie in haar serie
‘Witteman heeft iets gelezen’.
Ik zie wel eens twitterberichten van haar langskomen
en meestal wordt ik van de toon niet zo blij.
Het artikel van zaterdag is heel geslaagd naar mijn gevoel.

SylviaWittemanWittemanHeeftIetsGelezenEenKleineFurieVolkskrant20190209

Sylvia Witteman: ‘Een kleine furie’ in haar serie ‘Witteman heeft iets gelezen’ uit de Volkskrant van zaterdag 9 februari.


De ‘hertaling’ van Couperus: alsof Dick Bruna de Sixtijnse kapel beschilderd heeft

In de serie ‘Tragische literaire misstanden’ vandaag: de zogeheten ‘hertaling’ van Couperus.
Ach, Louis Couperus! Wat houd ik toch veel van die geparfumeerde ouwe crypto-nicht, met zijn heerlijke, tierelantijnige poederdons-proza!
Zoveel houd ik van Louis Couperus, dat ik mijn jongste zoon naar hem heb genoemd.

 

Diezelfde jongste zoon, zo wil de ironie van het noodlot, leest geen boeken (tenzij men hem dwingt met behulp van een vlammenwerper en harpoen) en zéker niet van Couperus.

Hertaalster Michelle van Dijk weet hoe dat komt: Couperus is ‘veel te bloemrijk voor deze moderne tijd, met zijn herhalingen, de neologismen, de gallicismen, de puntjes… de uitroeptekens!!
Maar wat nog het meest afwijkt van onze taal nu, is de zinsvolgorde, (lengte ook, ja).
En geloof me, dat is dus iets waar een jonge lezer over struikelt.’

 

Hm. Ooit was ik zo’n jonge lezer, een jaar of 15, toen ik Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan in handen kreeg.
Alles aan dat boek was mij vreemd.
Het taalgebruik, de familieverhoudingen, de Indische achtergronden, de zeden en gebruiken van het fin de siècle; maar ik werd betoverd door het proza, júist die lange zinnen, gallicismen, neologismen, puntjes en uitroeptekens.
Het was (bijna) dezelfde coup de foudre die ik later kreeg bij het lezen van A.F.Th. van der Heijdens De tandeloze tijd, ook bloemrijk, ook lange zinnen, en ook heel veel puntjes… zouden jonge mensen dát nog lezen,trouwens?
Misschien wordt het anders tijd om daar ook een hertaling van te maken, meteen flink inkorten ook, want wie zit er nog op vuistdikke tetralogieën te wachten?
Alles wat meer tijd kost dan Tim Krabbé’s Het gouden ei laat ons nageslacht immers links liggen, ten faveure van Netflix en games.

 

Met de dood in het hart begon ik de hertaling te lezen van Van oude mensen.
Op de eerste bladzijde ging het al mis.
In het origineel zegt Lot, de zoon, tegen zijn moeder: ‘Steyn is toch je man… Je moest niet altijd zoo met hem kibbelen, en zulke dingen zeggen, of denken.
Je bent weêr net een kleine furie geweest.
Dat geeft rimpels, zoo boos te zijn.’
Van Dijk ‘hertaalt’ dit fragment als volgt: ‘Steyn is je man, jullie moeten niet steeds ruzie zoeken en onaardige dingen zeggen of denken.
Je ging net als een wraakgodin tekeer!
Daar krijg je alleen maar rimpels van, van zo boos zijn.’

 

Lelijk hè?
Trouwens, zijn ‘furie’ en ‘kibbelen’ moeilijker woorden dan ‘wraakgodin’ en ‘ruzie’?
En waarom heeft Van Dijk, die uitroeptekens toch ‘te bloemrijk’ vindt, er zélf een toegevoegd, op een plek waar dat volstrekt niet logisch is?

 

Ook met het liquideren van die gewraakte gallicismen gaat het mis. Couperus strooit inderdaad nogal met woorden als ‘boudeeren’ of ‘porte-brisée’. Het aardige is dat je bijna altijd uit de context begrijpt wat ze betekenen, en daardoor terloops nog wat Frans leert. Van Dijk vindt van niet, en vertaalt bijvoorbeeld ‘bottines’ met ‘laarzen’. En dat terwijl de zachte, ijdele Lot helemaal geen type is voor laarzen. Hij draagt bottines, laarsjés dus. Noem ze dan laarsjes, enkellaarzen, of desnoods booties. Of beter nog: laat gewoon ‘bottines’ staan.

 

Ik las nog even verder. Het was alsof de Sixtijnse kapel was beschilderd door Dick Bruna, ­Erbarme dich gezongen door ­Sieneke, James Bond gespeeld door Gerard Joling.

 

Nee, met deze ‘hertaling’ valt niemand te winnen voor Couperus.
Alle curieuze charme van diens proza is eruit verdwenen.
Met de uitholling van Couperus, hoe goed bedoeld ook, neemt Van Dijk bovendien een groot ­risico. Het is immers volstrekt niet denkbeeldig dat de lezers ontgoocheld zullen denken: ‘Is dít nu een beroemde schrijver? Laat verder maar zitten dan.’

Don Quichot

Davis-CervantesTheCompleteDonQuixote

Rob Davis bewerkte de tekst van Cervantes en maakte er deze graphic novel van. Het is een enorm plezier om dit boek te lezen. Grappig, vol wijsheden, fantasievol. Geweldig!.


Het is zo’n prachtig werk. Eigenlijk is het een soort raamvertelling.
Je buitelt van het ene avontuur in het andere.
De tekenstijl past Davis aan als het hem uitkomt om de lezer te laten
weten dat je van het ene verhaal in het volgende overstapt en
soms liggen die verhalen in elkaars verlengde.

Gisteren heb ik de Nederlandse vertaling van de boeken gekocht.
Het verhaal van Don Quichot bestaat namelijk uit twee boeken
die Cervantes na elkaar geschreven heeft.
Maar wil je nu snel even kennis nemen van de inhoud:
dan is dit boek een hele goede route.

The man who killed Don Quixote

JonathanPryceAndAdamDriver(Links)InTheManWhoKilledDonQuixote

Jonathan Pryce and Adam Driver (links) in The Man Who Killed Don Quixote.


Afgelopen vrijdagavond zag ik deze prachtige film.
Het plezier waarmee de film gemaakt is,
de liefde voor het verhaal, het spat van het doek af.
Misschien is het niet het grootste meesterwerk van Terry Gilliam,
zoals sommige recensisten zeggen, maar ik heb genoten.

WP_20180805_11_45_10_ProChasseRheManWhoKilledVonQuixoteTerryGilliam


Het verhaal zit intelligent in elkaar. Veel elementen die
terugkomen in de verstripte versie van Rob Davis
(ik heb het boek van Cervantes zelf nog niet gelezen)
komen in de film terug.

WP_20180803_20_44_13_ProDonQuixoteDeFilmkrant

De logica van Don Quixote is fantastisch.
In meerdere betekenissen:
vol fantasie maar ook prachtig om aan te horen.

WP_20180803_20_38_48_ProTodayIsAMarvelousDayForAdventures

In de film wordt vaak gewezen op een belangrijke reden om iemand
te casten in een rol: de kop.
In de film zelf is dat precies zo. Het gezicht van Jonathan Pryce
met de milde, wat spottende glimlach, houdt je de film bij de les.
Dan Adam Driver, hij heeft niet het figuur van een Sancho Panza,
maar zijn vaak verbaasde en twijfelde blik, is gemaakt voor de rol.

JonathanPryceInTheManWhoKilledDonQuixote

Jonathan Pryce in The Man Who Killed Don Quixote.


Hoe moeilijk het is om een komische film te maken
en hoe belangrijk timing daarbij is
wordt ook in The man who killed Don Quixote duidelijk.
In een scene ligt Sancho op zijn rug en wordt gezoend door
een prachtige vrouw. Dat zoenen gaat langzaam over in likken.
Dat likken duurt naar mijn gevoel net iets te lang,
misschien een halve seconde te lang.
Daardoor wordt duidelijk dat dit een overgang is naar een andere realiteit.
Daar draait het bij Don Quichot steeds om.
Want de mooie vrouw blijkt een likkend schaap te zijn.
Leuke scene, heel grappig maar hij duurt net te lang
waardoor het effect kleiner wordt, iets minder grappig.

****

400 jaar Don Quichote

PabloPicassoDonQuichot1955

Pablo Picasso, Don Quichot, 1955.


Bij deze afbeelding kwam ik het volgende artikel tegen over deze Spaanse held:

Don Quixote at 400: Still Conquering Hearts

By ILAN STAVANS

The Knight of the Sorrowful Countenance is turning 400. By some accounts, the first part of Don Quixote, Miguel de Cervantes’s masterpiece, was available in Valladolid by Christmas Eve 1604, although Madrid didn’t get copies until January 1605. Thus came to life the “ingenious gentleman” who, ill equipped with antiquated armor “stained with rust and covered with mildew,” with an improvised helmet, atop an ancient nag “with more cracks than his master’s pate,” went out into a decaying world where there were plenty of “evils to undo, wrongs to right, injustices to correct, abuses to ameliorate, and offenses to rectify.”

Cervantes catches a glimpse of the down-and-out hidalgo at around 50, the prime of one’s life by today’s standards but a synonym of decrepitude during what was considered Spain’s “Golden Age,” an appellation Cervantes complicates. The protagonist, we are told, is weathered, his flesh scrawny, and his face gaunt. We know nothing of his childhood and adolescence and only a modicum about his affairs, including that too little sleep and too many chivalry novels have addled his brain.

Almost 1,000 pages later, Don Quixote (or Alonso Quixada or Quexada, some names Cervantes gives to the hidalgo) lies on his deathbed. Finally, well into the second book, issued in 1615, Don Quixote dies — but only after an impostor, Alonso Fernxc3xa1ndez de Avellaneda, impatient that Cervantes kept procrastinating, brought out an unofficial second part that pushed the author to complete his work. Cervantes may also have been sensing that his own demise, which came in April 1616, was close.

About to die the exemplary death, Don Quixote is nevertheless consumed by the grief of countless defeats and frustrated in his impossible mission to see his beloved Dulcinea of Toboso. Is he wiser? Disenchanted? Does he die of melancholia? The limits of age?

“Don Quixote’s end,” we are told, “came after he had received all the sacraments and had execrated books of chivalry with many effective words. The scribe happened to be present, and he said he had never read in any book of chivalry of a knight errant dying in his bed in so tranquil and Christian a manner as Don Quixote, who, surrounded by the sympathy and tears of those present, gave up the ghost, I mean to say, he died.”

Don Quixote might be dead, but his ever-ambiguous ghost lives on. His admirers — and, in unequal measure, detractors — are legion. Operas, musicals, theatrical and film adaptations, as well as fictional recreations keep piling up: Laurence Sterne was inspired by Don Quixote’s misadventures when writing Tristram Shandy; Gustave Flaubert paid homage to him in Madame Bovary, as did Fyodor Dostoyevsky in The Idiot. Isaac Bashevis Singer’s “Gimpel the Fool” can be read as a reimagining of the knight’s simplicity. And so on.

Then there are the multilayered interpretations of Don Quixote’s pursuit. Anybody that is somebody has put forth an opinion, from Miguel de Unamuno, Josxc3xa9 Ortega y Gasset, Salvador de Madariaga y Rojo, and Amxc3xa9rico Castro, to name a handful of Iberians first, to Samuel Johnson, Denis Diderot, Franz Kafka, Thomas Mann, Lionel Trilling, and Vladimir Nabokov. Over the years, Don Quixote has been a template of the times: The 18th century believed the knight to be a lunatic, lost to reason; the Victorians approached him as a romantic dreamer, trapped, just like artists and prophets, in his own fantasy; the modernists applauded his quest for an inner language; the postmodernists adore his dislocated identity. Psychiatrists have seen him as a case study in schizophrenia. Communists have turned him into a victim of market forces. Intellectual historians have portrayed him as a portent of Spain’s decline into intellectual obscurantism.

Some scholars call Don Quixote the first modern novel, a bildungsroman that traces the arch of its protagonist’s life and the inner transformation to which it gives room. In the spirit of Erasmus of Rotterdam’s In Praise of Folly, parody reinforces the divide between the life of the mind and the strictures of society. Others stress the novel’s irony, the multiple voices and blurring of fiction and reality — the latter an aspect that Gabriel Garcxc3xada Mxc3xa1rquez would pay tribute to in One Hundred Years of Solitude. Don Quixote is one of the first characters to comment on his own readers (“for me alone was Don Quixote born,” Cervantes writes in the second book, in response to the publication of the sham version); he is caught at the turning point of the Enlightenment, between the secular and the religious, reason and belief. Detractors argue that Cervantes is a careless stylist and a clumsy plot-builder, pointing out the fractured nature of the novel, the endless repetitions.

No doubt all that would have come as a surprise to Cervantes himself, a tax collector with a tarnished reputation, a soldier whose old battleground glories and often pathetic dreams of literary success kept him alive. He envied Lope de Vega, the dramaturge of 1,000 comedias, and was looked down upon by the snobbish literary figures of his day. In short, Cervantes was an outcast. Indeed, in spite of all the hoopla, he remains one in Spain, perhaps because Spaniards today still don’t know what to make of him. In Madrid the house of de Vega has been turned into a museum; the one nearby where Cervantes wrote has been sold time and again, commemorated by a miserable plaque.

One wonders: Would Don Quixote pass the test and be published in New York today? I frankly doubt it. It would be deemed what editors call “a trouble manuscript”: too long, the story line problematic, the plot stuffed with too many adventures that do too little to advance the narrative and too many characters whose fate the reader gets attached to but who suddenly disappear. And that awkward conceit of a character finding a book about himself! The style! Those careless sentences that twist and turn!

The first part of Cervantes’s manuscript was sent (possibly under the title of El ingenioso hidalgo Don Quixote de la Mancha) to the Counsel of Castilla for permission to print it. It then went to the Inquisitorial censors for approval. Around August 1604, Cervantes tried in vain to enlist a celebrity to compose a poem eulogizing his protagonist, as it was the custom of the time to include such praise at the outset of a novel. He failed, his narrative considered too lowbrow, and composed his own poems.

For all that, the first part of the novel was successful early on. The initial printing of some 1,800 copies was quickly insufficient, and new editions were issued (including one in English in 1612). By the time the second part was released in 1615, Don Quixote was a best seller. The parodic quality of the novel, the way it pokes fun at erudition and paints love as the only redemption for the heart, enchanted readers. As did Cervantes’s digressions on his country’s delusions of grandeur.

In my personal library, I have some 80 different versions, including ones produced for children, as well as translations into Yiddish, Korean, Urdu, and part of the novel that I translated into Spanglish. I guess my collection is proof of my passion. I can’t think of a book that better illustrates the tension between private and public life, one that speaks louder to the power of the imagination in such an ingenious, unsettling fashion. If ever I wanted to live my life like a literary character, it would be as Cervantes’s sublime creation.

As the forerunner of antiheroes and superheroes, Don Quixote, with his flawed aspirations, may n
ot subdue giants or imaginary enemies like the Knight of the Wood, but he continues to conquer hearts, precisely because he is so ridiculous, inhabiting a universe of his own concoction. He is the ultimate symbol of freedom, a self-made man championing his beliefs against all odds. His is also a story about reaching beyond one’s own confinements, a lesson on how to turn poverty and the imagination into assets, and a romance that reaches beyond class and faith.

Some authors are so influential that their names have been turned into adjectives: Dantean, Proustian, Hemingway-esque. But how many literary characters have undergone a similar fate? “Quixotic,” “quixotism,” and “quixotry,” according to the Oxford English Dictionary, are all related to “Quixote,” “an enthusiastic visionary person like Don Quixote, inspired by lofty and chivalrous but false or unrealizable ideals.”

To be an underdog, to be a fool content with one’s delusions, is that what modernity is about? Or is it the impulse to pursue those delusions into action? Undoubtedly we will continue asking ourselves those questions as the enthusiastic visionary starts his fifth century, still as vibrant and mischievous, as resourceful and controversial as ever.

Ilan Stavans is a professor of Latin American and Latino culture at Amherst College.

Meer van dit moois kom je tegen op de volgende site: http://aldaily.com/

PabloPicassoDonQuichot1947

Pablo Picasso, Don Quichot, 1947. Welke van afbeeldingen in dit bericht is echt van Picasso? Misschien beide?