Zwemmen of Baden: Over de Fijnheid van Herhaling

In Archiefstuk 001 van mijn Bouillonistisch Archief
werd het boek Charms, 50 verhalen al genoemd.
Het allereerste verhaal, en meteen de allereerste zin, staat
op een absurdistische wijze stil bij soep.
Nu ik de 50 verhalen gelezen heb blijkt dat dit
eerste verhaal meteen een van de meest aansprekende is.

IMG_7800DaniilCharms50verhalenStatenhofpers

Daniil Charms, 50 verhalen, Statenhofpers. In de vertaling vanuit het Russisch door Jan Paul Hinrichs die ook het nawoord verzorgd.

Er is veel te genieten aan deze kleine parels van verhalen.
Steeds slaagt Charms erin je op het verkeerde been te zetten.
Een verhaal springt er wat mij betreft echt uit, een kort verhaal
van vier zinnen waarin Charms vrijwel dezelfde geschiedenis
twee keer verteld.
Het is heel ontregelend voor de lezer. Het is een techniek die
Charms op meer plaatsen inzet.
Toegegeven: als je deze techniek een paar keer voorbij ziet
komen verliest hij aan kracht.
Maar de 4 zinnen zijn top:

Op een keer ging Semjonov wandelen. Het was een heel warme dag en daarom besloot Semjonov te gaan zwemmen in de rivier.
Semjonov wandelde heel lang, werd uiteindelijk moe en ging uitrusten op het gras langs de rivier.
Het was een warme dag en Semjonov besloot te baden in de rivier.

Het subtiele verschil: eerst ‘zwemmen’, later ‘baden’.
Een verschuiving die nauwelijks betekenis draagt,
maar des te meer bijdraagt aan de ontregeling.

Op andere plaatsen waar je deze techniek ziet is er soms een
meer algemeen deel en een meer specifiek deel.
Zoals het heel specifiek gedateerde verhaal van 8 maart 1938.
Deel 1 begin bijvoorbeeld met ‘Wanneer iemand de slaap niet kan vatten’,
terwijl deel 2 begint met ‘Iemand die Oknov heet lag op bed, de benen
dom uitgestrekt en probeerde in te slapen.’

In de verhalen ligt de nadruk op het ontregelen. Het zijn
absurdistische, korte verhalen. Wat ik lastig vond,
was dat ik gaandeweg steeds meer weerzin voelde opkomen
tegen het mensbeeld dat Charms hanteert.
De meeste mensen in zijn verhalen zijn niet slim, ze laten
het onheil dat hen overkomt, gelaten over zich heen komen.
Natuurlijk, dergelijke typetjes zijn gewillige slachtoffers
in komische situaties.
Zou Charms dit soort verhalen ook hebben kunnen schrijven
over intelligente en actieve mensen?

IMG_7778JanHanloBesteAdvisandaStatenhofpers

Jan Hanlo, Beste advisanda, Brieven aan Hajo Wong (en Willem K. Coumans), Statenhofpers. Voorzien van toelichtingen door Wiel Kusters.

Het tweede boek: Hanlo, Beste advisanda, Brieven aan Hajo Wong
(en Willem K. Coumans) heb ik ook met veel plezier gelezen.
Gelukkig lost Hanlo zelf de vraag op die mij vanaf het begin
bezighield: wat wordt bedoeld met ‘advisanda’?

Het komt nog al eens voor dat een verzameling brieven van
een schrijver vooral gaat over ditjes en datjes.
Bij Hanlo is dat niet. Zelfs de teksten van de briefkaarten
gaan over literatuur. Daardoor vond ik ze veel leuker om te lezen.

Soms in het wel Taalkunde met hoofdletter ‘T’,
maar het blijft steeds inhoudelijk relevant.
Zoals bijvoorbeeld in de brief van 20 januari 1960 waarin Hanlo
al schrijvend over spelfouten een definitie van een
dichter of schrijver geeft:

Niemand kan een dichteres of dichter of schrijver tenslotte de les lezen: als zij geen komma’s willen schrijven, doen ze ’t niet, zij maken de nieuwe spel-gewoonten (zij niet alleen , ook het volk, maar niet de boekjes).

IMG_7777JanHanloBesteAdvisandaStatenhofpers

Zoals steeds verzorgt Chang Chi Lan-Ying het zetwerk, leent met van Helmut Salden de letters voor de boekband en drukt Jan de Jong de tekst. De fijnste letter vond ik die van Charms, 50 verhalen (het lettertype wordt in de reeks, per boek aangepast naar de inhoud).


Manifesto voor de Bouillonistische Literatuur

Hoe heet de soep gegeten wordt, of hoe men soep tot genre verheft

Iedere week maak ik soep.
Ik fotografeer haar ingrediënten en het resultaat van het kookavontuur.
Ik serveer haar, en publiceer haar onder het motto ‘Soep van de week’.
Maar vandaag kwam er iets bijzonders bij de post:
een klein boekje van Daniil Charms, deel 21 in een reeks
van de Statenhofpers.
En ineens smaakte de soep anders — alsof ze niet alleen gegeten,
maar ook gelezen kan worden.

Ik stelde me de vraag:
Is het verzamelen van verhalen over/met soep wel een hobby?

Het antwoord is JA.

Een hobby is in wezen een activiteit die iemand met plezier en regelmaat doet
in zijn of haar vrije tijd, vaak zonder direct praktisch doel.

Dus ik ga actief op zoek naar verhalen waarin soep een rol speelt.
Ik verzamel ze, categoriseer of analyseer ze.
Misschien ga ik zelf verhalen schrijven of illustraties maken.
Natuurlijk deel ik het Bouillonistisch Archief op mijn blog.

Je zou het zelfs kunnen omschrijven als een vorm van verhalencuratie.
Daarbij is Soep dan het verbindende motief — een soort glibberige rode draad.

En zoals elke hobby vraagt om een kader, een canon, een menukaart
voor een eenvoudig en voedzaam voorgerecht,
ontstond het volgende Manifesto voor de Bouillonistische Literatuur

Hoe heet de soep gegeten wordt, of hoe men soep tot genre verheft

1. De soep is het begin.
Niet als gerecht, maar als gedachte. Een vloeibare logica waarin alles kan drijven: vermicelli uit de 14e eeuw, een vergeten wortel, een lepel die zijn eigen schaduw roert. De soep is een ritueel — gemaakt in het weekend, gefotografeerd in twee fasen: ingrediënten en kom. Soms met brood. Soms met kaas. Soms met niets. Ze is het begin van een hobby, een verzameling, een genre-in-wording.

2. Bouillonisme is geen stijl, maar een toestand.
Wie bouillonistisch leest of schrijft, begeeft zich in een mentale soep — troebel, troostend, soms helder als consommé. Het is een manier van kijken: soep als lens, als ritueel, als genre. Soms absurd, soms lyrisch, soms documentair.

3. De soep mag spreken.
Of zwijgen. Of verdwijnen. Haar rol is niet vastgelegd. Ze kan decor zijn, metafoor, personage, of afwezigheid.

4. Korte verhalen zijn volwaardige bouillonistische universa.
Een zin kan een wereld zijn. Een dialoog een revolutie. Elk bouillonistisch verhaal is een kom op zichzelf — dampend, afgerond, en klaar om gelezen te worden.

5. De lezer is een lepel.
Niet om te consumeren, maar om te roeren. Bouillonistische literatuur vraagt om actieve verwarring, om interpretatie zonder houvast. De lepel is geen instrument, maar een houding.

6. Bouillonisme leeft vaak in de marge.
In kleine boekjes, obscure reeksen, typografische knipogen. Maar ook in het andere uiterste: de 24-delige encyclopedie van Larousse, waar soep verschijnt als lemma, als cultuurgoed, als classificatie. Of in een Sovjet-handleiding voor veldrantsoenen, waarin bouillon wordt beschreven als tactisch element, als draagbare troost. Bouillonistische literatuur nestelt zich overal waar taal begint te dampen — in de voetnoten, in de index, in de typografie van een vergeten reeks.

7. De canon is vloeibaar.
Ze groeit met elk archiefstuk: recepten, etiketten, handleidingen, brieven, typografische gebaren. Alles kan bouillonistisch zijn — mits met de juiste blik en een lichte roering.

8. Humor is ernst in soepvorm.
Lachen is toegestaan. Verwarring is gewenst. Ontregeling is een vorm van inzicht. De bouillonist glimlacht met een lepel in de hand.

9. De bouillonist verzamelt, schrijft, leest, zingt.
Een hobby, ja. Maar ook een levenshouding. Een manier om de wereld te benaderen via de damp van het absurde. De soep is een archief — van verhalen, van rituelen, van smaak.

10. Tot slot: soep is nooit zomaar soep.
Ze is een genre, een motief, een glibberige rode draad. Wie haar serieus neemt, heeft het begrepen. Wie haar niet begrijpt, mag gerust nog een lepel nemen.

Nu het Manifesto dampend op tafel ligt, is het tijd voor de eerste lepel.
De soep is verklaard tot genre, de lepel tot houding,
de canon tot vloeibaar beginsel.

En zoals het een goed ritueel betaamt, dient zich meteen een kans aan:
Vanochtend las ik het eerste verhaal in Deel 21 van de Salden-reeks,
Verhalen geschreven door Daniil Charms, uit het Russisch vertaald en
van een nawoord voorzien door Jan Paul Hinrichs

Het verhaal begon met een vraag over soep.
En eindigde met een meisje, een worm, en een fiets.
Het was kort, absurd, dampend.
Het was klaar om opgenomen te worden in het Bouillonistisch Archief.

IMG_7770HanloBesteAdvisandaCharms50VerhalenStatenhofpersDenHaag2025

Maar ik ontving niet één, maar twee boekjes.
Naast Charms verscheen ook Hanlo, als Deel 20,
een jubileumuitgave, niet in de handel verkrijgbaar.

Dat riep vragen op.
Waarom Hanlo en Charms, samen?
Waarom juist nu?
Is er een typografisch verband, een rituele reden, een canonieke knipoog?

Ik ging op zoek en las voor het eerst iets van Hanlo.
Het gedicht ‘Waarover zal ik zingen’ trof me direct.
Ritmisch, herhalend, zoekend.
Een opsomming van motieven, een inventaris van mogelijkheden,
als een lepelbeweging door de taal.

Waarover zal ik zingen

Waarover zal ik zingen
over regenjassen over het lover van geboomte
of zal ik van de liefde zingen

Waarover zal ik zingen over vliegmachines
blinkend aluminium in de zon en blauwe lucht
of zal ik zingen over de liefde

Over auto’s over steden en historie
of zal ik zingen over de liefde

Over vele vreemde dingen
over de gewone
of zal ik zingen over de liefde

Over bloemen over water
over mooie dingen of wat droevig is
of zal ik zingen over de liefde

Over tabak en vriendschap
over geur en wijn
over schepen zeilen meeuwen over ellende
over de ouderdom over de jeugd
of zal ik over de liefde zingen

Jan Hanlo
uit: Verzamelde gedichten
Amsterdam, Van Oorschot 2006

Hoewel Hanlo nog niet is opgenomen in het Bouillonistisch Archief,
roept dit gedicht een verwantschap op.
De herhaling, de opsomming, de twijfel — het is als een ritueel van roeren.
Maar het is geen soep, het had misschien de bereiding van soep kunnen zijn.

Hanlo’s gedicht is een menukaart van motieven,
een ritueel van afweging.
Maar het draait steeds om één zin:

of zal ik zingen over de liefde.

En hoewel die zin ritmisch verwant is aan het bouillonistisch roeren,
is de liefde hier geen soep.

Daarom blijft Hanlo voorlopig buiten het archief — als motiefverwant,
als een tekst die misschien later alsnog mag dampen.

En terwijl Hanlo nog in de marge blijft sudderen,
dient zich een verhaal aan dat klaar is om opgediend te worden.
Het is kort, absurd, en opent met een vraag over soep.
Het verscheen in Deel 21 van de Salden-reeks.

IMG_7771Charms50VerhalenUitHetRussischVertaaldEnVanEenNawoordVoorzienDoorJanPaulHinrichsStatenhofpersDenHaad2025Colofon

Het is tijd voor de eerste officiële opname in het Bouillonistisch Archief.


Officiële Opname in het Bouillonistisch Archief

Stuk nr. 001:
Daniil Charms
Titel:
Bobrov liep op straat en vroeg zich af waarom soep niet meer goed smaakt als men er zand in strooit.

Auteur:
Daniil Charms Vertaling: Jan Paul Hinrichs Uitgave: Statenhofpers, deel 21 Datum van opname: 25 september 2025 Locatie: Breda, Nederland

Reden van opname:
Dit verhaal opent met een bouillonistische kernvraag. Het is kort, ontregelend, dampend. De soep is geen decor, maar een katalysator voor verwarring. De typografie is marginaal en precies. De lepel trilt. De kom knikt. De worm applaudisseert.

Ceremonieel besluit:
Met dit document wordt het verhaal van Charms officieel opgenomen als Archiefstuk nr. 001 in het Bouillonistisch Archief. Het dient als begin, als bewijs, als bouillonistisch ijkpunt. Het mag herlezen worden bij elke zanderige lepel. Het mag geciteerd worden in toekomstige inducties. Het mag dampen in de marge.

Ondertekend door:
– De curator (in weekendkledij)
– De zilveren lepel
– De typografische ornamenten van Salden
– De worm met literaire ambities
– De soepkom, halfvol

Dan volgt hier het verhaal:

Bobrov liep op straat en vroeg zich af waarom soep niet meer goed smaakt als men er zand in strooit.
Intussen zag hij een heel klein meisje op straat zitten dat een worm in de hand had en luid huilde.
‘Waarom huil je’ vroeg Bobrov het kleine meisje.
‘Ik huil niet, ik zing,’ zei het kleine meisje.
‘Waarom zing je dan zo?’ vroeg Bobrov.
‘Om de worm wat op te vrolijken,’ zei het meisje, ‘en ik heet Natasja.’
‘Ach, dat zit zo?’ zei Bobrov verwonderd.
‘Ja, dat zit zo,’ zei het meisje, ‘tot ziens.’ Het meisje sprong op, stapte op haar fiets en reed weg.
Zo klein en al op een fiets rijden, dacht Bobrov.

Daniil Charms (pseudoniem van Daniil Ivanovitsj Joevatsjov), 1930, vertaald door Jan Paul Hinrichs.

IMG_7772HanloBesteAdvisandaCharms50VerhalenStatenhofpersDenHaag2025


Nacht, Nieuwe maan, Mistral

Bij de Statenhofpers is een dagboek verschenen van Ivan Boenin.
Deze Russische schrijver en Nobelprijs-winnaar schreef tijdens zijn
verblijf in Zuid-Frankrijk, tijdens de Tweede Wereldoorlog,
een soort van dagboek.
Geen dagelijkse aantekeningen maar op volgorde van datum
bijgehouden beschrijvingen, gedachtes, natuurbeschrijvingen enz.
Zo schreef hij, in vertaling door Jan Paul Hinrichs, op 4 maart 1941:
“Nacht, nieuwe maan, mistral”.

IMG_2964IvanBoeninNachtNieuweMaanMistralOmslagJanPaulHinrichsStatenhofpers2020

Ivan Boenin: Nacht, Nieuwe maan, Mistral. Statenhofpers, 2020.


Zijn werk ken ik niet of nauwelijks maar een recensie op Twitter
haalde me over het boek te kopen.
Ik heb eerder werk van de Statenhofpers gekocht en het blinkt altijd uit
door zijn verzorgde uitvoering. Zo ook nu weer.
Wie was Boenin? Bij Van Oorschot vind je de volgende beschrijving:

Ivan Alexejevitsj Boenin (1870 – 1953) was afkomstig uit de lagere landadel en publiceerde zijn eerste verhalenbundel in 1892.
Hij wordt gerekend tot de zogenaamde neorealisten en was een groot bewonderaar van Tolstoj en Tsjechov, die hij beide persoonlijk kende.
Met die laatse raakte hij zelfs goed bevriend.

 

Kort na de revolutie van 1917 verliet hij Rusland via Odessa en vestigde zich na enkele jaren van omzwervingen in 1922 in Parijs, alwaar hij bleef publiceren.
In 1933 kreeg hij als eerste Russische schrijver de Nobelprijs voor zijn autobiografische roman Het leven van Arsenjev.
Hoewel hij ook gedichten schreef, is het vooral Boenins proza dat hem bekendheid verschafte.
Het bestaat voor het grootste deel uit verhalen, waarin men als overheersend thema wel het verdwijnen van de Russische aristocratie heeft gezien, gekoppeld aan de thema’s van liefde, dood en ondergang.
Boenin wordt wel beschouwd als de laatste vertegenwoordiger van de bloeiperiode uit de klassieke, 19e-eeuwse Russische literatuur.
Omdat hij behalve de Russische revolutie ook beide wereldoorlogen overleefde en tot op hoge leeftijd is blijven schrijven, geldt hij bovendien in literair-historisch opzicht als de overgangsfiguur bij uitstek: van het oude, feodale Rusland naar de moderne tijd.

IvanAlekseyevichBunin

Dit is een foto van Boenin in zijn jongere jaren.


Over de Nobelprijs schrijft Kristien Warmenhoven op haar website:

In 1933 werd hem als eerste Russische schrijver de Nobelprijs voor literatuur toegekend.
Hoewel niemand hem die prijs ooit heeft betwist, kleefde er duidelijk een politiek tintje aan.
Al tien jaar lang was er een comité actief om hem, als Russische emigrant, voor te dragen als kandidaat.
Bij de uitreiking van die prijs werd Boenin omstandig geprezen om het beeld dat hij in zijn werk heeft gegeven van het ‘verdwenen’ Rusland.
Met begrip werd gesproken over de gevoelens waarmee hij de vernietiging van zijn vaderland moest hebben aangezien.

IMG_2965IvanBoeninNachtNieuweMaanMistralTitelbladJanPaulHinrichsStatenhofpers2020

Het titelblad van de nieuwe uitgave van de Statenhofpers. Jan Paul Hinrichs kwam met het idee om het dagboek uit te geven. Hij vertaalde de tekst en verzorgde het nawoord.


Eerder beschreef Jan Paul Hinrichs deze periode in het leven van Boenin
al eens in een artikel in De Parelduiker.
Dit artikel is te lezen in de “digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren

De Parelduiker, Jan Paul Hinrichs: Aan de dis bij Ivan Boenin

Gedurende de Tweede Wereldoorlog zaten de Boenins nog in Grasse.
’s Winters konden ze toen niet meer naar hun appartement in Parijs terug.
Nadat op 22 juni 1941 Duitse troepen de Sovjet-Unie waren binnengevallen, pakte de politie in het door de Vichy-regering bestuurde ‘vrije’ Zuid-Frankrijk honderden Russen als ‘usual suspects’ op.
Boenin liet men met rust, maar zijn joodse huisgenoot Alexander Bachrach bleef een paar dagen vast.
Deze was alweer vrij toen André Gide, die toen in Cabris verbleef, op 4 juli 1941 een brief aan Boenin schreef waarin hij zijn bezorgdheid uit over zijn toestand en hulp aanbiedt.
Van enig contact tussen de twee was sinds begin jaren twintig schijnbaar geen sprake meer geweest.
Boenin, die in 1933 als eerste Rus de Nobelprijs kreeg maar nog altijd op grote afstand van de Franse culturele elite leefde, toont zich in zijn dagboek door Gides brief ‘erg geroerd’.
Het kwam nu ook tot een ontmoeting.
Op 28 augustus 1941 was Gide in Grasse te gast in de Villa Jeanette.
Boenin noteert die dag in zijn dagboek: ‘Heel aangename indruk.
Verfijnd, intelligent, maar dan ineens zegt hij: Tolstoj is asiatique.’
Cynisch vervolgt hij: ‘Hij is enthousiast over Pasternak (als mens: “hij heeft me de ogen geopend voor de ware toestand in Rusland”); hij was verrukt over Sologoeb.’
Boenins Frans was na twintig jaar verblijf in Frankrijk nog altijd niet verbeterd.
Hij wilde gewoon geen Frans leren en hij was ook niet geïnteresseerd in wat er in het land gebeurde.
Hij bestierde als een ongenaakbare edelman zijn eigen Russische enclave, met zijn gedachten vooral in het verleden.
Maar hij had nog zijn best gedaan.
Een paar dagen voor de ontmoeting had hij Gides La porte étroite gelezen.
Het begin beviel hem wel, maar wat volgde was ‘buitengewoon langdradig, vervelend, volkomen onbegrijpelijk’.
Na de ontmoeting zette hij zijn lectuur voort, maar weer zonder plezier.
In oktober 1941 las hij L’école des femmes: ‘saai, zouteloos, nietszeggend.
Waarom is dat geschreven?
Een intelligente man, hij schrijft prachtig, kent het leven, maar meer niet.’
Gide doet ook zelf in zijn dagboek verslag van zijn bezoek aan Boenin, die hem in pyjama had ontvangen: ‘Het was een nogal teleurstellend bezoek, want ondanks de vriendelijke pogingen van beide kanten, kwam er geen echt contact tot stand.
De een hechtte te weinig waarde aan wat de ander bewondert.
Zijn Tolstoj-cultus geneerde me evenveel als zijn verachting voor Dostojevski, voor Saltykov-Sjtsjedrin, voor Sologoeb.
We hebben beslist niet dezelfde heiligen, dezelfde goden.
Maar tijdens het hele gesprek gedroeg hij zich charmant.
Zijn mooie gezicht, hoewel vol rimpels, blijft edel en zijn ogen zijn vol enthousiasme.
[…]
Ik was een beetje in verlegenheid gebracht dat ik niets meer van hem kende dan De man van San-Francisco en Het dorp, een jeugdwerk dat, zoals hij zei, een heel beperkte en slechte indruk van hem geeft en waar ik helemaal ten onrechte zeer van houd.
Hij verloochent het bijna.
Ik weet niet wat hij van mij kent, noch heb ik kunnen vaststellen waarom ik hem sympathiek ben.’
Vera Boenina was bij de ontvangst niet aanwezig.
Maar twee dagen later herkende zij Gide in een restaurant.
In haar dagboek schrijft ze: ‘Ik heb goed naar hem gekeken. Een aangenaam, interessant gezicht, dat iets minder op een pastoor is gaan lijken.
[…]
Toen hij bij ons was (in mijn afwezigheid) zei hij dat hij geen piano kon spelen.
Hij was erg enthousiast over het Russische landschap.’
Op 16 september zat Gide andermaal bij Boenin aan de dis.
De Russische criticus Georgi Adamovitsj, die bij de ontvangst van Gide aanwezig was, verklaarde in 1969: ‘Boenin beheerste het Frans heel slecht, sprak moeizaam, begreep niet alles.’
Zonder hulp van tolkende tafelgenoten was een gesprek dan ook niet mogelijk geweest.
Adamovitsj vertelt dat Boenin en zijn gast het eerst over het laatste oorlogsnieuws hadden.
Maar daarna hadden ze het over literatuur, waarbij Boenin, die in eigen huis gewend was tafelgezelschappen te domineren, zich polemisch en pesterig opstelde.‘
De gastheer en de gast mochten elkaar, hoewel ze weinig gemeen hadden: Boenin was praatziek en spottend, Gide gedroeg zich gereserveerd, lachte beleefd om Boenins grapjes, maar hij reageerde alsof ze serieus waren.
[…]
Tolstoj en Dostojevski: vroeg of laat moest het gesprek ook hen aanroeren, en zo gebeurde.
[…]
Boenin sprak de naam Tolstoj uit om Dostojevski definitief te vernietigen en te schande te maken.
Gide haalde zijn schouders op, hief zijn handen omhoog, herhaalde een paar keer “ja, een genie, een groot genie…”, maar bekende dat hij Oorlog en vrede een monsterlijk vervelend boek vond (“un monstre d’ennui”).
“Wat? Wat zei hij?” vroeg Boenin in het Russisch, greep een enorme briefopener en zwaaide ermee met een gefingeerd beestachtige blik, alsof hij Gide wilde vermoorden.
Gide barstte in lachen uit en bleef voor lange tijd schudden van het lachen.
Daarna zei hij: “Ik zei wat ik werkelijk denk.
Als ik schrijf zou ik me natuurlijk anders uitdrukken, niet zo openhartig.
Maar boven Oorlog en vrede val ik in slaap…”’
Twee dagen later schreef Gide aan Roger Martin du Gard over zijn bezoek aan Boenin: ‘Grote wederzijdse sympathie, hoewel we het in niets met elkaar eens zijn.
[…]
Hij doet erg oud aan, maar is nog in goede conditie […].’
Er volgden in 1941 nog een paar ontmoetingen in restaurants in Nice, maar van een intensief contact was toen geen sprake.

Denk svp nou niet dat ik hier allemaal verstand van heb.
Ik heb gewoon een mooi boek gekocht en gelezen.

IMG_2966IvanBoeninNachtNieuweMaanMistralAantekeningJanPaulHinrichsVanOorschot

Op een speciale bladzijde ‘Aantekening’ wordt uitgelegd hoe het boek ontstaan is en hoe het een eerbetoon is aan uitgeverij Van Oorschot die in Nederland zoveel Russische literatuur heeft uitgebracht. JS is een van de twee mensen achter de Statenhofpers. Volgens hun website “De Statenhofpers is de privépers van Jaap Schipper en Christianne Duchateau.”


IMG_2967IvanBoeninNachtNieuweMaanMistralColofonChangChiLan-YingLetterLiteraturnayaHelmutSalden

In het colofon wordt stilgestaan bij de lettertypes die werden gebruikt: voor de omslag een lettertype van Helmut Salden, zo vertrouwd van Van Oorschot en Literaturnaya voor de tekst in het boek. De teksten zijn gezet door Chang Chi Lan-Ying.


Een paar voorbeelden uit het boek:

29 maart 1940

“Ik lig, lees, kijk soms door de zonnige vensters en denk
aan mijn ik dat leest en al zo’n 60 jaar besef van zichzelf heeft –
en dat ik denkt dat het er over 5, 10 jaar niet meer zal zijn.
En niets zal het zien en denken. Vreemd!”

Boenin is zwaar op de hand.
Hij schrijft in zijn dagboek, verschillende keren, dat hij denkt te sterven
of anders toch erg snel.
Hij zal 83 jaar oud worden.

Maar zijn gevoel van opgesloten zitten, van eenzaam zijn, in
een gruwelijke tijd leven, dat zullen veel mensen ook vandaag ervaren.

Nog een voorbeeld:

5 april 1942:

“Ergens in de nacht, al in bed, met een boek,
in de dodelijke stilte van het huis besefte ik met afschuw:
wat een eenzaamheid!
En dat zijn de laatste dagen en nachten van het leven!”

Hoe actueel zijn opmerkingen zijn blijkt bijvoorbeeld
uit de laatste zin van zijn gedachten op 22 september 1942:

“De radio is een ramp. Liegt alleen niet hoe laat het is.”

Dat gevoel heb ik heel regelmatig bij onze huidige nieuwsbronnen.

PostzegelUSSRBoeninOpLatereLeeftijd

Postzegel van de Sovjetunie met Boenin op latere leeftijd.


Hinrichs begint zijn nawoord met een soort van motto voor het boek.
Een citaat van Tjoettsjevs gedicht ‘Cicero’:
“Gezegend wie deze wereld bezocht
op haar noodlottige momenten.”
Heel passend.

Kaarten uit Berlijn

In een korte tijd heb ik twee prachtig gemaakte boeken gekocht
van marge drukkers/marge uitgevers.
Het eerste wat ik hier wil voorstellen is werkelijk
ontzettend knap gemaakt.

IMG_0372JanVanOudshoornKaartenUitBerlijnBezorgdDoorJanPaulHinrichs

Jan van Oudshoorn, Kaarten uit Berlijn. Bezorgd door en voorzien van een nawoord van Jan Paul Hinrichs. De uitgave is van de Statenhofpers. Het boek heeft een heel zacht aanvoelende kartonnen band met een prachtige stempel. Zie voor meer details het colofon dat ik hieronder overneem.


Het is een uitgave van een serie briefkaarten die een literaire schrijver
verstuurde vanuit Berlijn naar een familielid in Den Haag.
De schrijver is de bij mij totaal onbekende Jan van Oudshoorn,
pseudoniem van Jan Koos Feijlbrief.

De briefkaarten zijn in facsimile opgenomen in het boek.
Zowel de voor- als achterkant kun je bewonderen.
Iedere kaart kun je individueel uit het boek nemen.
Je kunt de afbeelding op de voorkant bekijken maar ook de vaak
beschreven achterkant, de postzegels, de stempels, alles.

IMG_0373DeKaartenInFacsimile

Hier zie dat op de linker pagina de tekst staat afgedrukt die afkomstig is van de kaarten rechts. Deze kaarten kun je uit het boek nemen en aan beide kanten bewonderen. Vooral de kaarten met gebouwen in de Duitse hoofdstad geven een beeld van hoe prachtig Berlijn was voor de Tweede Wereldoorlog.


IMG_0375HetPrachtigeInbindwerk

De extra dikte die in de pagina’s ontstaat door de kaarten die er in opgenomen zijn, is prachtig in de rug opgevangen. Daarom dat je aan de zijkanten de extra ruimte tussen de pagina’s goed kunt zien terwijl de vorm van het boek perfect is. Indrukwekkend.


Er zijn niet zo veel exemplaren gemaakt dus laat deze kans niet
aan u voorbij gaan. Normaal maak ik op mijn blog geen reclame
maar dit is wel heel bijzonder.

In het colofon vind je de volgende informatie:

Kaarten uit Berlijn van J. van Oudshoorn werd bezorgd en van een nawoord voorzien door Jan Paul Hinrichs. Het boek bevat de teksten van 38 door Van Oudshoorn tussen 1921 en 1929 uit Berlijn verstuurde ansichtkaarten. De kaarten zelf zijn in facsimile separaat bijgevoegd. Het werd gezet uit de Monotype Bembo Book Pro door zetterij Chang Chi Lan-Ying en op Magnani Pescia Editions gedrukt door offsetdrukkerij Jan de Jong. Typografie en vormgeving waren in handen van Jaap Schipper en Christianne Duchateau. Het bandstempel werd ontworpen door Peter Muller. Boekbinderij van Waarden te Zaandam bond 60 Arabisch genummerde exemplaren in een halflinnen band. Frans den Breejen bond met de hand 15 Romeins genummerde luxe boeken in kalfsleer. Het boek verscheen in het najaar van 2018 en is een uitgave van de Statenhofpers te ‘s-Gravenhage.

Onnodig te zeggen dat mijn versie uit de serie van 60 komt.