Al een aantal jaren geleden hoorde ik van het idee
het beste van Godfried Bomans – de essays –
in een bundel uit te brengen.
Vermoedelijk van het Joost Prinsen zelf die er over
sprak bij de Taalstaat.
Prinsen ging door al het werk van Bomans dat niet als
boek verschenen was. Dat waren veel korte en langere
artikelen over allerlei onderwerpen. Sommigen actueel,
dan weer beschouwend.
Het resultaat staat in:
Godfried Bomans: In alle ernst – De keuze van Joost Prinsen
In de inleiding van deze bundel vertelt Prinsen
de ontstaansgeschiedenis.
Eerlijk gezegd heb ik niet veel van Bomans gelezen.
Natuurlijk: Erik.
Bijna verplicht, op de middelbase school, las ik Erik.
Erik of het klein insectenboek van Godfried Bomans.
Voor het eerst verschenen in 1941.
Maar nu ik net Alice in Wonderland voor het eerst heb gelezen
kijk ik toch weer anders tegen Erik aan: misschien nog
eens lezen.
Terug naar de bundel.
Als je de verhalen leest hoor je, zonder veel moeite, de typische
stem van Bomans, die je het verhaal vertelt.
Scherp is zijn logica, haarscherp.
Overal schijnt zijn onderkoelde humor tussen de letters heen.
Dan dat laatste verhaal (De man met de zwarte das).
Ik had het al meerdere keren gelezen.
Ook na deze keer lezen blijft het me onduidelijk wat Bomans
wil zeggen:
= kijk eens hoe zielig is ben?
= is het ‘gewoon’ een mogelijke verwerking van een moeilijke
relatie met zijn vader?
Bomans was te scherp in de analyse om een verhaal met de
strekking ‘kijk mij eens zielig’ te schrijven.
Dat Bomans dacht dat zijn vader een regent was, zou aan
het eind van de jaren ’60 niet moeilijk te verkopen zijn.
Daar was zo’n verhaal niet voor nodig.
‘De man met de zwarte das’ blijft ongemeen hard.
Misschien wel onnodig hard, on-Bomans hard.
Daarom is dit een van de weinige verhalen in de Nederlandse
literatuur dat blijft achtervolgen: aantrekken en afstoten.
Wat is hier de boodschap?