Restjesdag

Misschien is de titel niet zo vleiend voor het boek dat ik even
aan je wil voorstellen. Maar de titel zegt dan ook meer
over mijn dag dan over dit prachtige boek.

IMG_2361BonvesinDaLaRivaHetTwistgesprekTussenDeVliegEnDeMierVertalingElsJongeneelFactotumPers2023IllustratieMadeleineKuijperVormgevingDrukEnBindwerkGeertDeKoning

Ook dit boekje lag al een tijd in mijn woonkamer. Heel vaak lees ik een boek maar half en dan leg ik het weg. Niet omdat het boek niet goed is of het onderwerp me niet interesseert, nee integendeel. Vaak omdat het zo’n goed boek is, zo goed dat ik het niet wil uitlezen omdat het dan voorbij is. Als het er nog ligt, half gelezen, dan kan het avontuur nog verder. In dit geval had ik de inleiding al wel gelezen. Vandaag las ik het verhaal waar het in dit boek om gaat: Bonvesin da la Riva, Het twistgesprek tussen de vlieg en de mier. Het verhaal is een vertaling van Els Jongeneel. De uitgever is Factotum Pers, 2023. De illustratie is van Madeleine Kuijper en de vormgeving, het druk- en inbindwerk is van Geert de Koning.


De verzorging is weer top!
Het boek is zo goed ingebonden. Een plezier om door te bladeren en te lezen.
Mooi lettertype, mooi papier en interessante tekst en toelichting.

IMG_2362BonvesinDaLaRivaHetTwistgesprekTussenDeVliegEnDeMierVertalingElsJongeneelFactotumPers2023IllustratieMadeleineKuijperVormgevingDrukEnBindwerkGeertDeKoningTitelbladIMG_2363BonvesinDaLaRivaHetTwistgesprekTussenDeVliegEnDeMierVertalingElsJongeneelFactotumPers2023IllustratieMadeleineKuijperVormgevingDrukEnBindwerkGeertDeKoningEenPittigeWoordenwisseling

‘Een pittige woordenwisseling’ zo heet de inleiding op het fabelverhaal over het gesprek tussen de vlieg en de mier.


Die woordenwisseling staat in een lange en belangrijke traditie.
Die traditie is niet alleen van belang voor dit boek. Het geeft
veel context over hoe verhalen vanuit de Oudheid tot ons kunnen komen.

Zo schrijft Els Jongeneel op de pagina’s 9 en 10:

Het dispuut tussen dieren vinden we met name in dierfabels die vanaf de Oudheid circuleerden, meestal in Latijnse vertaling. De bekendste bron zijn de Fabulae Aesiopiae van de Latijnse fabeldichter Phaedrus (1e helft 1e eeuw n.Chr.). Het begin van Bonvesins dispuut tussen de vlieg en de mier – de onbezonnen, pochende vlieg die naar eigen goeddunken haar kostje zoekt en binnenkomt bij vooraanstaande lieden, maar geen voorraad aanlegt en ’s winters omkomt van de honger, tegenover de ijverige, deugdzame mier die zich door hard werken voorraad verschaft – is ontleend aan Phaedrus (IV, 23).

Phaedrus (IV, 23) is een mooie fabel van een hond die met een groot
stuk vlees in zijn bek in het water zwemt.
Hij ziet zijn weerspiegeling in het water met een groot stuk vlees
dat hij wel wil. De hond opent zijn bek om het vlees te pakken,
maar verliest het vlees dat hij in zijn bek had en bijten in
de spiegeling levert natuurlijk niets op.
Dit is een thema dat, in een andere vorm, terugkomt in de
literatuur over de mier.

Voor de moralistische uitwerking echter van de botsing tussen het deugdzame, ijverige miertje en de snoevende onbezonnen en ondeugdzame vlieg heeft Bonvesin geput uit een of meerdere bestiaria, bundels van dierenverhalen die in de 13e eeuw in zowel het Latijn als in de volkstaal circuleerden, veelal in dichtvorm. De brontekst van de bestiaria is de Physiologus, een in het Grieks geschreven collectie van (overwegend) dierenverhalen van een onbekende auteur, waarschijnlijk ontstaan in Alexandrië in de 2e of 3e eeuw. Veel van de opgevoerde dieren zijn ontleend aan de Bijbel. De oorspronkelijke Physiologus is verloren gegaan; het werk is voornamelijk in Latijnse vertalingen overgeleverd. De dierenverhalen zijn opgebouwd uit een natuurhistorische component (‘natura’ genoemd) gevolgd door een allegorische interpretatie. De allegorische interpretatie, die kenmerkend is voor de bestiaria, is gebaseerd op de door God aan Adam verleende macht over de dieren en op de daaruit voortvloeiende volwaardige kennis en naamgeving van de dieren door Adam in prelapsarische staat, zoals vermeld in Genesis 2:19-20.

NBGGenesis 2-19-20

Genesis 2:19-20, in de versie van het Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.


De schepping wordt daarbij beschouwd als spiegel van geestelijke beginsels. Kennis van dieren, aldus de onderliggende gedachte van de bestiaria, verschaft inzicht in de goddelijke scheppingsorde, die ten dienste staat van het moreel en geestelijk nut van de mens. Dat spirituele nut belichten de auteurs van de bestiaria door middel van allegorisering, meestal gefundeerd op Bijbelexegese.

IMG_2365BonvesinDaLaRivaHetTwistgesprekTussenDeVliegEnDeMierVertalingElsJongeneelFactotumPers2023IllustratieMadeleineKuijperVormgevingDrukEnBindwerkGeertDeKoningWatermerk

Eerder noemde ik dit waarschijnlijk het watermerk in het papier maar het kan ook goed zijn dat dit het gevolg is van een extra handeling van de boekbinder. Een soort van blinddruk op het papier….


Zo ook bijvoorbeeld het Bestiario moralizzato di Gubbio (13e eeuw) waarmee Bonvesin waarschijnlijk bekend is geweest, aangezien het de enige van de overgeleverde bestiaria betreft waarin de vlieg als ‘exemplum’ wordt gepresenteerd.

IMG_2368BonvesinDaLaRivaHetTwistgesprekTussenDeVliegEnDeMierVertalingElsJongeneelFactotumPers2023IllustratieMadeleineKuijperVormgevingDrukEnBindwerkGeertDeKoningColofon

Alles bij elkaar een ‘restjesdag’ met bijzondere allure. Een aanrader!


Van den vos Reynaerde

Omdat ik bij de Stichting Handboekbinden moest zijn om
de blokpers op te halen, kon ik gelijk mijn kopie van
‘Van den vos Reynaerde’ meenemen.

IMG_0911VanDenVosReynaerde

De Stichting Handboekbinden heeft als thema dit jaar
het middeleeuwse boek. Een uitgave van ‘Van den vos Reynaerde’
is dan helemaal op zijn plaats.

Even de geschiedenis van deze tekst van Wikipedia:

Van den vos Reynaerde, is een episch dierdicht dat geldt als een hoogtepunt in de Nederlandse middeleeuwse literatuur,
hoewel het gebaseerd is op het Latijnse dierenepos Ysengrimus.
Het telt in totaal 3469 versregels en is geschreven in het Middelnederlands.
Waarschijnlijk werd het geschreven tussen 1257 en 1271.

 

In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, is het verhaal geen fabel,
maar een epos (heldendicht) in de vorm van een dierenverhaal.
Wel is het verhaal duidelijk geïnspireerd op veel bekende fabels uit de Oudheid.

 

Het verhaal zou in de 13e eeuw zijn geschreven door een zekere Willem,
over wie in de eerste regels gezegd wordt dat hij nog iets anders gemaakt heeft,
namelijk Madocke (tegenwoordig: Madoc) (Willem die Madocke maecte; in moderne versies vaak: Willem die ook Madoc schreef).
Nog een aanwijzing is dat men bij de laatste verzen van het verhaal een acrostichon opmerkt: BI WILLEME.
Deze vermeldingen worden echter ook wel gezien als een parodie op middeleeuwse auteursprologen en slotwoorden.
Volgens Jacob van Maerlant schreef rond 1200 de Vlaamse dichter Willem van Hulst een verhaal “De reis van Madoc”,
gebaseerd op het leven van de 12e-eeuwse, Welshe troonpretendent Madoc ap Owain.
Een andere mogelijke kandidaat is Willem van Boudelo, alias Willem Corthals.

 

De wortels van het Reynaertverhaal reiken diep in het verleden, tot Aesopus en Phaedrus, de grootste fabeldichters uit de klassieke oudheid.
Een van de directe voorlopers is het omstreeks 1100 in het Latijn geschreven Ysengrimus,
een eerste grote verzameling met fabels en verhalen over dieren met daarin een wolf centraal.
De dieren hebben daar voor het eerst eigennamen.
De dichter van dat werk is vermoedelijk “Magister Nivardus”.
Waarschijnlijk was hij een clericus die zeer goed de situatie van de Sint-Pietersabdij én het religieuze leven in Gent en de wijde omgeving kende.

 

Het Middelnederlandse Reynaertverhaal is echter in hoofdzaak gebaseerd op een Frans verhaal: Le Plaid, letterlijk vertaald ‘het pleidooi’.
Dit verhaal verscheen rond 1160 en was het eerste deel van een grotere verzameling vossenverhalen:
Le Roman de Renart, geschreven door Perrout de Saint Cloude.
De Vlaamse Reynaert volgt tot halverwege de plot van Le Plaid vrij getrouw om dan met Reynaerts tweede biecht een eigen weg in te slaan.

 

Van dit dierenepos is een manuscript integraal bewaard gebleven in het Comburgse handschrift,
een codex die dateert van tussen 1380 en 1425 en afkomstig is uit het Gentse, vermoedelijk uit een kopiistenatelier.
‘Van de vos Reynaerde’ bevindt zich op de folio’s 192 t/m 232.

 

De vijf overgeleverde manuscripten zijn (in volgorde van geraamde ouderdom):

Rotterdams handschrift, perkament, Geldern-Kleef, ca. 1260-1280 (63 deels verminkte verzen, ontdekt in 1933)
Darmstadts handschrift, perkament, Nederlands Limburg, ca. 1275-1300 (287 verzen, ontdekt in 1889)
Dycks handschrift, perkament, Nedersticht/Oost-Holland, ca. 1330-1360 (3393 verzen, ontdekt in 1907)
Comburgs handschrift, perkament, Oost-Vlaanderen, begin 15e eeuw (3469 verzen, ontdekt eind 18e eeuw)
Brussels handschrift, papier, Oost-Vlaanderen, ca. 1400-1415 (369 verzen, ontdekt in 1971)

IMG_0912VanDenVosReynaerdeOorspronkelijkeTekstVolgensHetComburgseHandschriftVertalingWalterVerniers

De versie die door de Stichting Handboekbinden wordt uitgeleverd in samenwerking met Atelier De Ganzenweide bevat een hele serie prachtige illustraties. De illustraties zijn van Gustave van de Woestyne, Wim de Cock en Henri van Straten. De vormgeving was in handen van Jannie de Groot. Dat alles gesteund door het Reynaertgenootschap.


Dat heeft tot gevolg dat er voor mij een extra reden is om een
middeleeuwse boekbinding te gaan maken.
Daar moet ik nog wel even over nadenken.

IMG_0913VanDenVosReynaerdeOorspronkelijkeTekstVolgensHetComburgseHandschriftVertalingWalterVerniers

Maar als ik deze prachtige bladen zie, gaan mijn handen al weer jeuken.


IMG_E0910VanDenVosReynaerdeOorspronkelijkeTekstVolgensHetComburgseHandschriftVertalingWalterVerniers

Deze stapel wordt mijn kopie van ‘Van den vos Reynaerde’.


Wordt vervolg.