Legende van de kristallen schedels

Vervolg van het verhaal van Jane MacLaren Walsh.

Een derde generatie schedels dook op.
Kort voor 1834 kocht Sidney Burney,
een Londonse kunsthandelaar, van Tiffany,
een kristallen schedels van dezelfde grootte
als de schedel van het Brits Museum.
Er is verder geen informatie over hoe hij er precies aan kwam
maar de schedel is bijna dezelfde vorm als van de schedel
in het Brits Museum maar met beter vormgegeven ogen en tanden.
Verder zijn er meer details aan die ogen en tanden.
Daarnaast heeft het een losse onderkaak.
Daarmee is het enig in zijn soort.
In 1943 werd deze schedel door Sotheby’s verkocht aan
Frederick Arthur (Mike) Mitchell-Hedges
Een Engelsman in goede doen, diepzeevisser en
ontdekkingsreiziger.
Altijd goed voor een sterk verhaal.

Sinds de publicatie van Mitchell-Hedges’s memoires (Danger My Ally,
Gevaar mijn bondgenoot) is deze 20ste-eeuwse schedel plotseling
afkomstig van de Maya’s.
Zijn geadopteerde dochter, Anna Mitchell-Hedges
(onlangs op honderdjarige leeftijd overleden) stelde de schedel
soms, prive, tentoon.
De schedel is nu in het bezit van haar weduwnaar.
Verschillende neven en nichten hebben al
een claim op het voorwerp gelegd
De schedel staat bekend al de Schedel van de ondergang,
de Liefdesschedel of gewoon als de Mitchell-Hedges schedel.
Er wordt van verteld dat er blauw licht uit zijn ogen schijnt
en dat het regelmatig hard discs van computers laat crashen.

De Mitchell-Hedges schedel.

In 1936 verscheen er een serie artikelen geschreven door de curator
van het British Museum, Adrian Digby, en de antropoloog G.M. Morant.
In deze artikelen bespraken beide de mogelijkheid dat beide schedels
waren gebaseerd op dezelfde originele schedel.
Digby duidde die als de Middenamerikaanse ‘god van de dood’.

De schedel van het British Museum.

Ondanks dat de kristallen schedels steeds opnieuw worden geidentificeerd
als Azteeks, Tolteeks, Mixteeks of af en toe als afkomstig van de Maya’s,
vertonen ze geen van allen de artistieke en stijlkenmerken van deze culturen.
De Azteken en Tolteken kenden wel doodshoofden maar maakten die
uit basalt, al dan niet bedekt met een stuclaag en beschilderd.
Meestal waren deze hoofden bevestigd aan een muur of aan een altaar.
Ook basreliefen van doodshoofden komen voor.
Soms komen doodshoofden voor als versiering aan een riem.
Vergeleken met de schedels die we hier bespreken waren ze
ruw uitgehakt maar tegelijkertijd natuurlijker.
Zeker in de manier waarop tanden worden afgebeeld.

Chichen Itza, Azteekse schedels op de muur van een platform.

Van de Mixteken zijn gouden schedels bekend maar dat
zijn nauwkeurige afbeeldingen van menselijke gezichten.
Met echte ogen, neus en mond.

Mixteek, gouden dodenmasker, Oaxacal, 1350-1521 na Christus.

De Mayas hakten ook doodshoofden uit maar in relief.
In kalkzandsteen bijvoorbeeld.
Vaak beelden deze schedels, uitgevoerd in profile,
de dagen van hun kalender uit.

A third generation of skulls appeared some time before 1934, when Sidney Burney, a London art dealer, purchased a crystal skull of proportions almost identical to the specimen the British Museum bought from Tiffany’s. There is no information about where he got it, but it is very nearly a replica of the British Museum skull–almost exactly the same shape, but with more detailed modeling of the eyes and the teeth. It also has a separate mandible, which puts it in a class by itself. In 1943, it was sold at Sotheby’s in London to Frederick Arthur (Mike) Mitchell-Hedges, a well-to-do English deep-sea fisherman, explorer, and yarn-spinner extraordinaire.Since the 1954 publication of Mitchell-Hedges’s memoir, Danger My Ally, this third-generation, twentieth-century skull has acquired a Maya origin, as well as a number of fantastic, Indiana Jones-like tall tales. His adopted daughter, Anna Mitchell-Hedges, who died last year at the age of 100, cared for it for 60 years, occasionally exhibiting the skull privately for a fee. It is currently in the possession of her widower, but 10 nieces and nephews have also laid claim to it. Known as the Skull of Doom, the Skull of Love, or simply the Mitchell-Hedges Skull, it is said to emit blue lights from its eyes, and has reputedly crashed computer hard drives. The Mitchell-Hedges skull, top, and the British Museum skull were the subject of a series of 1936 articles in which British Museum curator Adrian Digby and physical anthropologist G. M. Morant debated whether the two were based on the same original skull, which Digby posited was perhaps revered as a Mesoamerican “death god.” Although nearly all of the crystal skulls have at times been identified as Aztec, Toltec, Mixtec, or occasionally Maya, they do not reflect the artistic or stylistic characteristics of any of these cultures. The Aztec and Toltec versions of death heads were nearly always carved in basalt, occasionally were covered with stucco, and were probably all painted. They were usually either attached to walls or altars, or depicted in bas reliefs of deities as ornaments worn on belts. They are comparatively crudely carved, but are more naturalistic than the crystal skulls, particularly in the depiction of the teeth. The Mixtec occasionally fabricated skulls in gold, but these representations are more precisely described as skull-like faces with intact eyes, noses, and ears. The Maya also carved skulls, but in relief on limestone. Often these skulls, depicted in profile, represent days of their calendars.