Ik ben met dit boek begonnen omdat dit boek een pocket is
met een harde kaft die ik dus ook gewoon in bad kan lezen.
Niet alle boeken lenen zich daartoe.
Deze inleiding op de esthetica begint met een inleiding en
duikt dan met hoofdstuk 2: Nabootsing, in de materie.
Een korte samenvatting van hoofdstuk 1.
De titel van hoofdstuk 1 is:
Waarom zouden we ons met kunst bezighouden?
Dit eerste hoofdstuk geeft geen antwoord op deze vraag maar
een hele serie antwoorden.
Als die antwoorden hebben uiteindelijk, volgens Anne Sheppard,
een filosofief probleem als grondslag.
Die problemen kunnen globaal op twee manieren benaderd worden:
1. ga er van uit dat alle kunstwerken iets gemeen hebben.
In de loop van de geschiedenis komen er drie stromingen
in de filosofie voor die dat gemeenschappelijke proberen te definieren:
Nabootsing, Expressie en Vorm.
2. beschouw niet de kunstwerken zoals bij 1
maar neem onze belangstelling eens onder de loep.
Een korte samenvatting van hoofdstuk 2.
Het tweede hoofdstuk heeft als onderwerp : Nabootsing.
Dat is het Nederlandse begrip voor mimesis.
Het is een eerste van drie stromingen in de kunstfilosofie.
Die drie stromingen zijn: nabootsing, expressie en vorm.
Nabootsing staat voor de stroming die er van uit gaat dat een kunstenaar
met zijn kunst het onderwerp van zijn kunstwerk zo behandelt
dat het de verschijningsvorm van het onderwerp in de werkelijkheid
zo precies mogelijk probeert weer te geven.
Kortom het kunstwerk lijkt op de werkelijkheid.
De opvatting dat kunst gaat om nabootsing stamt al uit de tijd van Plato.
Het probleem met deze opvatting is dat als je dit consequent doorvoert
de ultieme vorm van kunst ‘trompe-l’oeil’ is.
Wikipedia:
Trompe-l’oeil is een schildertechniek die bedrieglijk realistisch aandoet. Het woord trompe-l’oeil is Frans en betekent letterlijk bedrieg het oog, of gezichtsbedrog.

Pere Borrell del Caso, Fuggendo dalla critica, 1874.
Op de vlucht voor de critici.
Trompe l’oeuil
De opvatting is ook nog wel toe te passen op de beeldende kunsten
als schilderen en beeldhouwen, maar hoe zit dat met muziek.
Het aantal muziekstukken dat je als kunst kunt aanmerken en dat volledig
uit nabootsing bestaat is beperkt.
Binnen de opvattingenstroming Nabootsing zijn twee uitersten
te onderscheiden: aan de ene kant mensen die met hun kunst naar
illusie streven (het zo natuurgetrouw weergeven van het onderwerp)
en aan de andere kant mensen die met hun kunst zo correct mogelijk de
conventies op het gebied van kunst toepassen.
Dus aan de ene kant mensen die zo dicht mogelijk
naar een foto proberen te neigen.
Het kunstwerk lijkt zo goed dat het haast niet van echt is te onderscheiden.
Met aan de andere kant mensen die aangeven te begrijpen dat hoe goed
je ook je best doet, je nooit verder komt dan verschillende kleuren verf
op een linnen ondergrond.
Je kunt met een kunstwerk niet werkelijkheid creeeren.
Je poogt op een plat vlak diepte te suggereren.
En de afspraken gaan verder.
Een afbeelding van een mens met een gouden schaal achter zijn hoofd
begrijpen we in het Westen allemaal als een afbeelding van een heilige.
Dat is een afspraak, in de werkelijkheid lopen er geen mensen rond
met gouden schalen achter hun hoofd.

Cimabue (1240 – 1302), Franciscus van Assisi.
Het interessante is dat beide, uiterste denkrichtingen,
voor de meeste mensen elementen in zich hebben
waar men zich in kan vinden.
Tegelijk zijn beide te beperkt om alles wat kunst is of kan zijn
te beschrijven of te definieren.
Overigens zijn conventies heel erg sterk in de muziek.Daar spelen zaken als het metrum (het ritme), de tonaliteit,de te gebruiken muziekinstrumenten in een orkestof de opbouw van een symfonie bijvoorbeeld een heel grote rol.Terwijl dat een kunstvorm is waar Nabootsing in de zin van‘lijkt het’ nauwelijks een rol speelt.Dan stelt Anne Sheppard nog een interessante vraag:Waar komt onze waardering voor representatieve kunst (lijkt het?)nu eigenlijk vandaan?Wittgenstein introduceert in dit verband het concept van ‘zien als’of ‘zien in’.De waardering komt zowel van de herkenning van de gelijkenis (lijkt het)als van de herkenning van de bewust toegepaste conventies (snap ik het).Hierbij is ‘zien’ een soort passief registreren en ‘zien als/in’een soort actief waarnemen waarbij er een beroep wordt gedaanop onze verbeelding om bewust aangebrachte conventies te herkennen.Er worden nog twee belangrijke concepten besproken: object en context.Deze twee begrippen worden als een soort bruggetjenaar het volgende hoofdstuk geintroduceerd.Als iemand in een abstract schilderij (dus niet-representatief) meent een emotie waar te nemen dan ontbreken er vaak twee elementendie we in de werkelijke wereld vaak wel kunnen waarnemen:Object: waar ben je boos op / verdrietig om, en,Context: waarom ben je boos / verdrietig / blij enz.Bij al die moderne werken met als enig extra stukje informatie‘Untitled’ moet er dus meer aan de hand zijn dan het zomaarweergeven van emoties.
Howard Fonda, Untitled, 2009.
Vervolgens is er ook nog een klein deel van hoofdstuk tweegewijd aan Plato.Plato schijnt uit te gaan van iets dat je kunt omschrijven alsde Ideale Vorm. Bijvoorbeeld de goddelijke rechtvaardigheid.In de voor ons waarneembare wereld zie je daar kopieen van,in particuliere objecten: een rechtvaardig mens.Vervolgens kun je als kunstenaar een schilderij makendat op zijn beurt weer een kopie is van het particuliere object.Het begrip spiegel wordt hier vaak gebruikt naast het begrip kopie.Kopie betekent hier steeds dat het om een mindere uiting gaat,minder kwaliteit, minder waardering.Een spiegel is ook een erg passief begrip. Blijkbaar spiegelt een kunstenaar alleen maar,voegt niets toe.Overigens zal na Plato de kunst op een hoger niveau komen.Niet de laagste trede van drie maar ten minste op de tweede plaatsdoor aan te nemen dat kunst niet afgeleid is van de particuliere vormmaar van de Ideale vorm.Vooral tijdens de renaissance wordt deze visie door de kunstenaaraangehangen: ideale maten, lineair perspectief, zeer gedetailleerd inbijvoorbeeld kleding, stoffen, sierraden, haar, huid enz.
Leonardo da Vinci, Dame met de hermelijn (Portret van Cecilia Gallerani), circa 1490.